Materiaal: spel kaarten met 2 tot 10 en de Aas als 1
Domein: getallen
Doel: getalbegrip: getallenrij en optellen van getallen onder de 100
Vorm: 2,3,4
Het kind dat aan de beurt is legt een kaart op tafel. Met de klok mee mogen de andere kinderen een kaart aanleggen. Wie is het eerst alle kaarten kwijt is , is de winnaar. De kinderen die nog kaarten hebben tellen de kaarten op. En noteren dit. Na 5 rondes wordt de stand opgemaakt. Degene met de minste punten is de winnaar. Zijn er twee winnaars, dan geldt ook hoeveel potjes de kinderen hebben gewonnen.
Voorbeeld 1: het eerste kind gooit een drie op. De speler naast hem, gooit een 4 op, de andere een 1 en de het laatste kind een 2. De 4 is goed, de 1 is goed. Maar de twee niet, wat de 1 lag er al. De nieuwe kaart mag niet tussen al gelegde kaarten worden gelegd. Het kind dat de 2 opgooide moet de kaart houden.
Voorbeeld 2: Bij de volgende ronde wordt een nieuwe straat gemaakt. Het eerste kind gooit een 7 , de tweede een 4, de derde een 9 en de vierde een 10. De vier mag aangelegd worden, de 9 ook, en de 10 ook.
Voorbeeld 3: De eerste kaart is een 5, de tweede een 3, de derde een 4 en de vierde een 1. De 3 en de 1 zijn goed. De 4de niet wat er lag al een 3. De 1 kan ook worden aangelegd!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten