Groep: 7,
8
Materiaal: 30 kaartjes met verschillende
Romeinse cijfers,
(evt. de normale
notatie op de achterzijde)
30 kaartjes met
de gewone getallen corresponderend
met de
bovenstaande cijfers
Domein: getalbegrip
Doel: leren
herkennen en gebruiken van de Romeinse cijfers
Vorm: klassikaal
twee-, drie- of viertallen
Werkwijze:
Iedereen krijgt een kaartje met een Romeins cijfer of
een gewoon getal
Mixen:
1. Iedereen loopt met de kaart in de hand rond, zoek
iemand die ‘vrij’ is maak een tweetal.
2. De een stelt een vraag die bij zijn kaart past, bv
wat voor getal is dit of welke Romeinse notatie past bij dit getal, de ander
antwoordt. De een bedankt de ander voor de bijdrage.
3. Wissel van rol, de ander stelt een vraag die bij
zijn kaart. De partner antwoordt, de ander prijst/bedankt.
4. Nu komt het mixen: ruil van kaarten, neem afscheid
en ga uit elkaar.
5. Je loopt nu met de kaart die de ander eerst had door
de ruimte en je begint opnieuw bij stap 1.
De stappen 1 t/m 5 worden herhaald, tot de leerkracht een
stopteken geeft (hou iemand in de gaten en wacht tot deze persoon ca 5x heeft
gewisseld, of neem een maximum tijd). Dan hou je de kaart die je op dat moment
hebt.
De leerkracht
geeft aan dat er gekoppeld gaat worden: ‘Koppelen’.
Variatie:
Speel het rij spel( zie de regels van Rekenspel nummer 15)
Variatie:
Spel binnen en buiten kring
1. De kinderen staan in de klas in een grote kring .
2. Kinderen vormen koppels.
Bij ieder koppel staat één leerling aan de binnenkant van de cirkel met het
gezicht naar zijn of haar partner aan de buitenkant. De klas staat nu in twee
even grote cirkels.
3. Vragen stellen. De kinderen van de binnen kring krijgen een kaartje met een
Romeins geschreven getal. De kinderen in de binnenkring stellen een vraag (wat betekent dit getal); de kinderen in de
buitenkring geven antwoord. Binnenkringleerlingen prijzen of coachen.
(Alternatief: de leerkracht stelt een vraag en wijst aan wie gaat antwoorden)
4. De partners wisselen van rol: de kinderen van de buitenkring hebben gewone
getal kaartjes.
De buitenkringleerlingen vragen, luisteren en prijzen of coachen. Wanneer de
vragenkaartjes variant wordt toegepast ruilen de gesprekspartners nu hun
vragenkaartjes.
5. Roteren
Binnenkring of buitenkring leerlingen roteren met de klok mee naar een nieuwe
partner. (De leerkracht kan aangeven hoe ver, bijvoorbeeld: "Ga drie
plaatsen verder". De leerlingen kunnen "hardop meetellen"
terwijl ze rouleren.)Als u de
indruk heeft dat de kinderen de getallen behoorlijk beheersen geeft u de
opdracht om op zoek te gaan naar de buurgetallen.
Variatie:
Voor 2-tallen. Met een stopwatch.
Verdeel de kaartjes in twee gelijke stapels. ( 15 antwoordkaartjes en 15
cijferkaartjes)Zorg dat de kaartjes in elke rij wel passend zijn.
Dan drukt een kind de stopwatch in. De ander zorgt dat de alle kaartjes zo snel
mogelijk worden voorzien van een antwoordkaartje. Als je klaar bent kijk je
naar de tijd op de stopwatch. Wat is jouw tijd? Pak nu de andere stapel. Dan
speel je het spel nog een keer. Kun je het nu sneller?
Dan wissel je van rol en de ander mag
proberen. Het gaat steeds om het verbeteren van je eigen tijd!
I
|
1
|
XI
|
11
|
II
|
2
|
XII
|
12
|
III
|
3
|
XIII
|
13
|
IV
|
4
|
XIV
|
14
|
V
|
5
|
XV
|
15
|
VI
|
6
|
XVI
|
16
|
VII
|
7
|
LXI
|
61
|
VIII
|
8
|
XXI
|
21
|
IX
|
9
|
CXL
|
140
|
X
|
10
|
CLXV
|
165
|
XVII
|
17
|
DCX
|
610
|
DLIV
|
554
|
DLVII
|
557
|
LV
|
55
|
CX
|
110
|
CCLIII
|
253
|
DCLXXII
|
672
|
LXXXVI
|
86
|
CXV
|
115
|
XLII
|
42
|
MLI
|
1051
|
CCCXXI
|
321
|
MCDXXV
|
1675
|
LXIV
|
64
|
LXXI
|
71
|
D LXIV
|
564
|
CCCXXI
|
321
|
CDLXXII
|
472
|
DCCCXXI
|
821
|
DCXLIX
|
649
|
DCCLXV
|
765
|
CCCLXXXI
|
381
|
CDLIII
|
453
|
MCDLXXVI
|
1476
|
MMCCCXLIX
|
2349
|
MMMCMLXXXI
|
3981
|
MMMMDXCVIII
|
4598
|