Materiaal: voor ieder kind een lege bingokaart
( maak de kaart met vakjes zo groot of klein als u wilt)
de bingogetalrondjes van de antwoorden van de tafels
of kaartjes met de antwoorden van de tafels
Domein: getallen
Doel: oefenen van de tafels
Vorm: klassikaal of in een groepjes
1. Ieder kind vult zijn of haar bingoveld in. In elk vakje
van het bingoveld moet een keersom uit de tafels 0 tot en met 10 komen te
staan. Twee of meerdere keren eenzelfde som opschrijven mag niet, maar
bijvoorbeeld 4 x 3 en 3 x 4 mag wel.
2. Als alle hokjes zijn ingevuld, start de bingo.
3. Kies een spelleider. De spelleider trekt een kaart en
laat deze zien. Trekt de spelleider bijvoorbeeld 50 dan mogen de tafelsommen 5
x 10 en 10 x 5 worden doorgestreept.
(LET OP: het moet nog wel leesbaar zijn wat er stond. Het
controleren van de bingo wordt anders onmogelijk)
4. Leg de getrokken kaarten op een aparte stapel. Deze
kaarten zijn nodig om een valse van een echte bingo te kunnen onderscheiden.
5. Het trekken van de kaarten gaat door totdat iemand BINGO
roept.
Wie als
eerste terecht BINGO heeft geroepen, wint het spel!
* Variatie: omgekeerde tafelbingo:Op de bingokaart moeten nu 24 verschillende antwoorden van de tafels 1 t/m 10 komen te staan. (De tafel van 0 doet nu niet mee). Stop in de bingozak de kaarten met de tafelsommen en start het spel.
Misschien vind je op een rommelmarkt of bij de kringloop deze: