woensdag 23 maart 2016

Als kinderen blijven tellen….. deel 1

Dit artikel is het eerste van een reeks over het blijven tellen van kinderen. In dit eerste artikel ga ik in op de oorzaken van dit fenomeen. De volgende artikelen gaan over de opbouw van het tellen, het belang van structureren en het automatiseren gericht op het voorkomen van het blijven tellen.

Als leerkracht kennen we ze allemaal. Kinderen die blijven tellen. Je kunt er raar van worden. Je doet zo je best als leerkracht, maar je krijgt ze maar niet van het tellen af. De vraag is hoe komt het en nog belangrijker: wat kun je er aan doen.
Het lastigste is dat we kinderen eerst leren tellen en vervolgens moeten ze de stap maken om hier weer mee te stoppen. Bij het rekenen tot tien is immers het streven om te komen tot memoriseren. Misschien goed om het eens op een rijtje te zetten waarom blijven tellen niet goed is en hoe het proces van tellen, tellend rekenen en rekenen nu verloopt.

Wat is er op tegen?
- Vinger-rekenen betekent tellen en verder tellen, het is geen optellen en aftrekken. De directe, mechanistische gerichtheid op tellen blokkeert het inzicht in: de relaties tussen getallen en bewerkingen en structuren. Er ontstaat geen inzicht in getalstructuren.|
- Het is omslachtig en daardoor soms onbetrouwbaar.
- Vinger-rekenen kost tijd en kinderen hebben daardoor een laag tempo.
Het is handiger om uit je hoofd te rekenen:
- Je rekent met sprongen; dit is optellen en aftrekken. 
- Met de juiste strategie, reken je nauwkeurig.
- Met de juiste strategie, reken je veel sneller
Waarom blijven kinderen dan toch tellen?

Een aantal factoren zijn gelegen in het kind zelf:
• De behoefte vast te houden aan een (schijn)zekerheid. In de ogen van het kind levert het tellen in elk geval een antwoord op en meestal zal dat ook wel goed zijn. Voor hen brengt verkort tellen in eerste instantie risico’s met zich mee en leidt aanvankelijk daardoor ook vaker tot een fout antwoord. Eén voor één tellen heeft een sterke controlefunctie voor kinderen; je kunt het altijd doen en het leidt altijd tot een antwoord. Dit geeft het kind een grote mate van emotionele zekerheid. Dit kan voor het kind een ijzersterke motivatie zijn om te blijven tellen. 

• Zo razendsnel kunnen tellen dat er geen directe noodzaak bestaat om een andere strategie te kiezen. 

• De structuren om ons heen niet kunnen zien er dus ook geen gebruik van maken. Dit geldt zowel voor bestaande structuren (denk bijvoorbeeld aan vingers, eierdozen, kratjes) als voor een zelf aan te brengen structuur. Het netjes in een patroon leggen van bijvoorbeeld fiches gebeurt dan niet spontaan. 

• Niet zien dat de structuur gebruikt kan worden (en hoe) bij het oplossen van een rekenprobleem. Zo kunnen sommige kinderen bijvoorbeeld wel handig rekenen op de vingers (ze kunnen zeven vingers herkennen als vijf en nog twee vingers), maar zodra de som 5+2 aan de orde is leggen zij niet automatisch de link naar het vingerbeeld. Een oefening waarin vingerbeelden worden geflitst staat voor hen los van een som waarin de vingerbeelden kunnen worden gebruikt.


Een aantal factoren zijn ook gelegen in het onderwijs:
• Leerkrachten die als kinderen het goede antwoord geven op een vraag, checken” Weet je het zeker”, bang als ze zijn dat kinderen gokken…. Dat leidt bij kinderen tot het automatiseren: ik moet voor de zekerheid altijd nog even tellen.

• De methodes gaan te snel in het automatiseringsproces: sommige kinderen hebben meer tijd nodig.

• Leerkrachten hebben onvoldoende didactische kennis als het gaat om het rekenproces.

• In het programma zit te weinig oefening van zwakke rekenaars om hoeveelheden in een  keer te benoemen en te weinig aandacht door de 5 structuur.

• Kinderen krijgen de gelegenheid om te tellen doordat ze niet op tempo sommen moeten maken.

In het volgende artikel in deze reeks wordt nader in gegaan op de fasen in het Tellen en Tellend rekenen.

Geen opmerkingen: