Materiaal: 2 dobbelsteen
nepgeld:
20 munten van 1 euro
20 briefjes van 10 euro
1 briefje van 100 euro
Domein: meten en meetkunde: geld
Doel: leren inwisselen
Vorm: tweetallen
Doel van het spel is als eerste het briefje van 100 te bemachtigen! Dit kind is de winnaar!
Bij
de start ligt het geld op een hoopje: dit is de pot. Kind 1 gooit met de twee
dobbelstenen, bijvoorbeeld een 4 en een 3. Hij mag zoveel euro’s uit de pot
halen als hij punten heeft gegooid. Dan is kind 2 aan de beurt.
Op
een gegeven moment liggen er niet voldoende losse euro’s in de pot om iemand te
betalen. Op dat moment moeten de kinderen samen kijken hoe ze dit kunnen
oplossen. Eén van de kinderen heeft dan waarschijnlijk meer dan tien losse euro’s.
Die moet hij dan wisselen voor een briefje van tien. Daarna zitten er
weer tien losse euro’s in de pot en kan het spel verder gaan. Een kind kan natuurlijk
ook een briefje van 10 pakken en losse euro’s teruggeven. Dit laatste doen
kinderen in het begin niet snel.
Het
kán gebeuren dat je echt niet kunt wisselen. Wat is dan een oplossing? Je mag
dan ook even ‘lenen’ van de pot of de pot van jou laten ‘lenen’. Maar zorg wel
dat dat weer goed gemaakt wordt.
Let
op: als een van de spelers dubbel gooit, kijken de twee kinderen samen wie het
minste geld heeft. Die mag het ‘aantal euro’s dat gegooid is’ uit de pot halen.
Het kan dus zo zijn dat één speler 3x achter elkaar geld uit de pot mag halen (eigen
beurt, dubbel van de ander en weer eigen beurt). Het spel is afgelopen, zodra
een van de spelers zijn geld kan wisselen voor het briefje van honderd.
Uit: Volgens
Bartjens van Anneke Nooteboom jaargang 32 2012/2013 nr. 2
Geen opmerkingen:
Een reactie posten